Nature : Animals from the Ardennes. Previous
Next
Date of issue: 17th of April 1998
OBC/COB : number: 2748-2751
see also Non Accepted Design NA 5
Created by: André Buzin / P.P.G. De Schutter
Perforation: 11 1/2
Size : 38 x 49 mm ;
Composition of the sheets:40
Printing Process: Screendeepprint/Heliogravure
Number of plates:
Printing Run: Undefined
Paper: P5 ( see paper Types )
2748 - 17F - Rode Vos/ le renard roux
2749 - 17F - Edelhert/ le cerf élaphe
2750 - 17F - Everzwijn/ Le sanglier
2751 - 17F - Ree/ le chevreuilINFO
Natuur. Zoogdieren van de Ardennen De Ardennen tellen heel wat biotopen waarin tal van zoogdieren goed gedijen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hier de meeste inheemse soorten worden aangetroffen, ook de grote zoogdieren die door André Buzin zo fraai worden afgebeeld. Tot deze soorten behoren onder meer de vos, het wilde zwijn, het hert, de ree. Jammer genoeg worden, zoals dit maar al te vaak het geval is in West-Europa, veel van deze soorten rechtstreeks of onrechtstreeks bedreigd. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te halen die verreikende gevolgen kunnen hebben. Uiteraard oefent de mens meestal een negatieve invloed uit op de natuurlijke levensruimte van de inheemse dieren. Door de verwijdering van struikgewas uit de bossen, worden enkele soorten hun biotoop en hun voedsel ontnomen. Door de vergassingscampagnes komen de overlevingskansen van bepaalde soorten, waaronder de vos, in het gedrang. Het wilde zwijn, het hert en de ree behoren tot de categorie die de mens wegens jachtdoeleinden gunstig gezind is. Eerbied voor de natuur blijft het eenvoudigste middel om op te tornen tegen het uitsterven - helaas een onomkeerbaar verschijnsel - van diersoorten. Het komt er in de eerste plaats op aan tussenbeide te komen voor het te laat is, elke sensibiliseringsactie te promoten. Moge de uitgifte van deze reeks postzegels hiertoe bijdragen. G. LENGLET Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen ---------------------------------------------- "De Gentse Torenwachters" Op 6 december 1999 zetelde het Gentse kiescollege, samengesteld uit voorzitters van de Gentse postzegelverenigingen en leden van de Gentse Filatelistenbond vzw, de initiatiefnemers sedert 1985, om de mooiste Belgische postzegel ( uitgegeven tijdens 1998-1999) te bekronen. Er zijn drie postzegels uit de serie natuur (april 1998) genomineerd : de rode vos, het edelhert, de ree. Alle postwaarden zijn ontworpen door André Buzin. Uit deze drie postzegels verkozen de electoren de postzegel waarop de rode vos is afgebeeld. De prijs "De Gentse Torenwachters"' werd aan de laureaat overhandigd op 18 februari 2000 tijdens de openingsplechtigheid van I.F.S, Gent 2000 naar aanleiding van de voorverkoop van de gemeenschappelijke uitgifte met Spanje "500ste geboortejaar van keizer Karel V"
Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758) De rode vos De vos is in de Ardennen de meest voorkomende vleeseter. Hij is elegant en behoedzaam en hoofdzakelijk een nachtdier. Zijn scherp gehoor en uitstekende reuk compenseren zijn middelmatig zicht. Hij voedt zich met andere gewervelde dieren (konijnen, knaagdieren, vogels), insecten (schildvleugeligen), aardwormen, aas en vruchten. Van december tot februari trachten de mannetjes (rekels) de gunsten van de wijfjes te winnen door een kort drievoudig gekef dat door de wijfjes (moervossen) beantwoord wordt met schrille kreten. Een week of drie trekken rekel en moervos samen op. Nadat ze herhaaldelijk hebben gepaard, gaan ze uit elkaar. Het drachtig wijfje gaat in een bestaand hol of tussen de wortels van een boom wonen. Omstreeks half maart, na een dracht van ongeveer 50 dagen, worden 4 tot 5 jongen geworpen. De jongen worden grootgebracht door het moederdier en door de wijfjes die geen jongen hebben geworpen. In de herfst verlaten de jonge rekels de groep om een eigen territorium te zoeken en als solitair te gaan leven.
Cervus elaphus (Linnaeus, 1158) Het edelhert Deze heer van de Ardense bossen wordt aangetroffen in heel Europa, in Noord-Afrika, in Azië en in Noord-Amerika. Het edelhert werd uitgezet in Argentinië, in Chili, in Australië en in Nieuw-Zeeland. De hinden en de kalveren vormen roedels aangevoerd door een oud wijfje. De mannetjes leven teruggetrokken, behalve tijdens de bronsttijd, van september tot oktober. In deze periode voeden ze zich niet; ze burlen en leveren met elkaar strijd om de hinden. Op het einde van het jaar begint de doorbloeding van de geweien af te nemen. Deze sterven langzaam af en worden in maart afgeworpen. Enkele weken later vangt de groei van de nieuwe geweien aan. Overdag slaapt het edelhert in de begroeiingen of wentelt het zich in een modderplas. De modder beschermt het tegen beten van bremzen en ontdoet het van externe parasieten. 's Nachts komt het in meer open ruimtes - akkers, moestuinen, boomgaarden - op zoek naar grasachtige planten, jonge scheuten van bomen en gebladerte. In de winter, als het voedsel schaars is, rukt het de schors van de bomen.
Sus scrofa (Linnaeus. 1758) Het wilde zwijn Het wilde zwijn - embleem van de Ardennen - is de voorvader van het huisvarken. Het werd tam gemaakt in de IXde of Vlllste eeuw voor Jezus Christus. Zijn geliefde biotoop is het loofbos waar het eikels en beukennootjes vindt. Met zijn snuit en zijn slagtanden kan het de bodem omwoelen, op zoek naar voedsel zoals wortels en bolgewassen. Daar het verzot is op aardappelen en maïs, kan het ook aan de gewassen schade toebrengen. Soms eet het ook dieren (insecten, kikkers, vogeltjes, kleine knaagdieren) en krengen. Zijn dichte en ruwe vacht is zwartbruin, maar wordt grijs met het ouder worden. De jongen - of frislingen - daarentegen, zijn in hun eerste 6 levensmaanden lichtbruin met overlangse witte strepen. Dankzij deze kleur kunnen ze zich zeer goed verbergen (camoufleren) in het onderhout. Een zeug (bagge) kan tot 10 jongen werpen. Zij duldt dat andere moeders haar eigen jongen zogen. De wijfjes en de frislingen leven in roedels (rotten). Ook de jonge mannetjes kunnen rotten vormen, maar eenmaal ze vier jaar zijn gaan ze teruggetrokken leven. Ze verplaatsen zich makkelijk en kunnen meerdere tientallen kilometers in één nacht afleggen.
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758) De ree De ree is de kleinste onder de Europese hertachtigen. Zijn in de zomer goudrode vacht (zomerkleed) wordt grijs in de winter. Het achterste vertoont een witte spiegel die een belangrijk communicatiemiddel (alarmsignaal) is voor zowel jonge als volwassen reeën. Het mannetje heeft een kort gewei (3 takken per hoorn). De ree leeft in de open bossen van West-Europa tot China. Wanneer hij niet gestoord wordt, kan hij overdag actief zijn. Bij dageraad gaat hij grazen op bouwlanden. Hij voedt zich met knoppen en jonge scheuten van loofbomen en dennen. Men ziet hem gewoonlijk alleen, maar in barre weersomstandigheden gebeurt het dat tientallen dieren zich tot grotere groepen aaneensluiten. Het dekken heeft plaats van half juli tot half augustus. De ree is het enige hoefdier met een kiemrust : de bevruchte eicel blijft tot in december in rusttoestand (uitgestelde nesteling). Op dat ogenblik is er een tweede bronsttijd tijdens welke de vrouwtjes die niet bevrucht werden, het vooralsnog kunnen worden. De tijdens de winter bevruchte eicellen ondergaan geen uitgestelde nesteling. Na een dracht van vijf maanden worden er twee - in zeldzame gevallen drie - reekalveren geworpen
.