Historical issue III Previous
Next
Date of issue: 11th of June 1977.
OBC/COB numbers: 1856-1859
Created by: William Goffin /Paul verheyden/ Henri decuyper / Charles Leclercqz/ Paul Huybrechts.
Perforation: 11 1/2
Size: 1856-1858-1859 : 24 mm x 35 mm ;1857 - 44 mm x 24 mm
Composition of the sheets: 1856-1858-1859 -30 ; 1857 - 25
Printing Process: Steeldeepprint
Number of plates: 1-2-3-4 ;
Printing Run: 1856 - 6.000.000ex ; 1857 - 4.000.000ex ;1858 - 10.000.000ex ; 1859 - 3.000.000ex
Paper: 1856 P4 ; 1857-1858-1859 P5 ( see paper Types )1856 - 4F50+1F - Atheneum Jules Bordet - Brussels
1857 - 4F50+1F - College Marie-Thérèse - Herve
1858 - 5F+2F - 'De grote musikale Pyramide - E. Tijtgat
1859 - 6F50+2F - Lucien van Obbergh
INFO
Op 19 oktober 1677 werden de erflanden en de heerlijkheden van Yssche en van Evere samen met de parochie onder de naam van Hornes tot prinsdom verheven ten gunste van Eugeen-Maximiliaan, 3e graaf van Bassigny, graaf van Bailleul en andere plaatsen. Het prinsdom Isque of OverYssche was o.m. samengesteld uit de dorpen Overijse en Rosieren (thans Rosières-St.-André). Benevens het bezit van tal van heerlijkheden, alle gelegen op het grondgebied van de huidige gemeente Overijse, kreeg de prins ook de hogere, middelbare en lagere rechtspleging toegewezen. V66r de verheffing tot prinsdom waren de graven van Hornes in het bezit geraakt van Over-Yssche door het huwelijk van Honorine van Witthern met Geraard van Hornes. De laatste erfgename van het roemrijk geslacht, Maria-Theresia van Hornes, trad in het huwelijk met Filips-Jozef, prins van Salm-Kyrburg. Hun zoon, prins Frederik, laatste heer van Yssche, zou in 1794 te Parijs op het schavot terechtgesteld worden. De prinsen van Hornes liggen allen begraven in de decanale Sint-Martinuskerk te Overijse. Door Overijse tot prinsdom te verheffen zochten de vorsten hun trouwe dienaars te belonen voor hun grote verdiensten. De prinsen Filips-Emmanuel en na hem Maximiliaan-Ernmanuel werden op hun beurt met vererende titels bedacht: de eerste werd Grande van Spanje der eerste klasse, de tweede prins van het Heilig Roomse-Rijk, ridder van het Gulden Vlies, e.d.m. Terloops weze onderstreept dat de graaf van Horne die samen met de door het noodlot getroffen Egmont te Brussel werd terechtgesteld, een Horne was uit een ander geslacht. Deze graaf van Horne (meestal ten onrechte Hoorn) is ook gekend onder de naam van Filip van Montmorency; het prinselijk geslacht daarentegen wordt steeds als « van Hornes geciteerd.
« Guldensporenslag » is de naam van de op 11 juli 1302 bij Kortrijk tussen het Vlaamse en het Franse leger geleverde slag die zowel op nationaal, politiek, sociaal als militair gebied een nieuw tijdperk inluidde. De overwinning van de landelijke en gemeentelijke milities op de zware ridderlegers bracht de wedergeboorte van de infanterie mee, met nieuwe middelen en methoden en verhevigde het karakter van de strijd. Na de Brugse Metten (18 mei 1302) begonnen de Vlamingen aan een bevrijdingsoffensief dat slechts twee belangrijke burchten, Kassel en Kortrijk in handen van de tegenstrever liet. De Vlamingen concentreerden zich in en rond Kortrijk waarnaar het Franse ridderleger o.l. van Robert d'Artois dan ook oprukte. Na twee vruchteloze aanvallen op deze stad bleek een treffen in open veld onvermijdelijk. Het was een bloedige strijd waarin geen gevangenen werden gemaakt en praktisch alle Franse edelen, ook d'Artois, sneuvelden. Al wat van de Fransen overbleef sloeg in alle richtingen op de vlucht, over meer dan 10 km door de Vlamingen achtervolgd. 500 guldensporen werden op het slagveld opgeraapt en in de Onze-Lieve Vrouwkerk te Kortrijk opgehangen. Sindsdien is 11 juli 1302 in de ziel van het Vlaamse volk blijven voortleven en werd uitgeroepen tot de nationale feestdag van de Vlaamse Gemeenschap
Hoewel omstreeks 1337 te Valenciennes geboren begon voor Jehan Froissart het openbaar leven pas in 1361, jaar waarin hij zich in Engeland bevindt en waar « dame Philippine de Henault » echtgenote van koning « Edouart III » hem introduceert in de hoge Engelse kringen. Hij ontmoet er de vooraanstaanden uit die tijd, bezoekt steden en kastelen en verzamelt er een massa gegevens voor zijn toekomstige "Chroniques". Geprikkeld door een brandend verlangen landen en volkeren te leren kennen vertrekt hij naar Italië waar hij, in 1369, het overlijden verneemt van de koningin, zijn beschermster. Het was dan ook vanzelfsprekend dat deze globetrotter een nieuwe beschermheer gaat zoeken en ook vindt, namelijk Wenceslas van Luxemburg, Hertog van Brabant, die hem in 1373 de pastorij van Lestinnes-au-Mont schenkt. Hij geniet eveneens de bescherming van Robrecht van Namen en schrijft voor zijn weldoeners het eerste boek van zijn "Chroniques" in 1377. Na de dood van Wenceslas, in 1383, vindt Froissart een nieuwe « baas in de persoon van de Graaf van Blois die hem benoemt tot kanunnik van het Kapittel van Chimay. Met die nieuwe beschermheer vertrekt hij naar de Bearn. Tijdens die lange reis naar het Zuiden ondervraagt deze eerste reporter der moderne tijden getuigen allerhande en kan aldus een massa gegevens verzamelen dienstig voor zijn werk. In 1389 keert hij naar Valenciennes terug om er het tweede boek van zijn « Chroniques » af te werken en het derde samen te stellen. Na een kort verblijf in Engeland in 1394 vindt men hem terug in zijn geboorteland waar hij in vrede en vol van zijn herinneringen, op gevorderde leeftijd zijn vierde boek afwerkt. Froissart heeft ons de geschiedenis willen verhalen van de grans guerres de France et d'Engleterre et des royaumes voisins » (de grote oorlogen van Frankrijk en Engeland en de naburige koninkrijken). Het is een veelomvattend fresco uit het dolle tijdperk van de Honderdjarige Oorlog, waarin de fiere ridderschare van de XIVe eeuw de wereld heeft verbaasd door haar heldendaden maar haar tevens ook heeft verarmd en uitgebuit door haar plunderingen. Wanneer Froissart juist gestorven is kan moeilijk achterhaald worden. Men spreekt van het jaar 1410 en verscheidene documenten maken er gewag van dat hij in de Collegiale kerk van Chimay zou zijn bijgezet. Te Chimay waar hij in de herinneringen voortleeft kreeg hij een standbeeld in 1848; in 1945 werd aldaar ook « L'Academie Jehan Froissart » gesticht.
Hubertus, zoals Lambertus en de meeste bisschoppen uit zijn tijd, was een missiebisschop. Bisschop gewijd door Lambertus, heeft Hubertus talrijke missietochten ondernomen in de Kempen, Brabant en de Ardennen. Hij stierf te Fura op 30 mei 727. Volgens zijn wens, werd zijn lichaam te Luik bijgezet. Op verzoek van de monniken van Andange werden de relieken van Hubertus in 825 overgebracht naar hun abdij die weldra als « Saint Hubert » zou bekend staan. Het is aldaar dat reeds in de elfde eeuw de gewoonte bestond om rond 3 november, bij het begin van het jachtseizoen, de eerste vangst op zijn graf te offeren. Er werd immers sinds 743 toelating gegeven hem als heilige te vereren. Reeds in 1431 werd op 3 november in Brabant, in de streek van Tervuren, de feestdag van de heilige gevierd. Hubertus was en is steeds gebleven de schutspatroon van jagers, honden, paarden en vee en de beschermheilige tegen de hondsdolheid. Hij werd met evenveel overgave aangeroepen tegen alle onheilen die ergens een gelijkenis met razernij vertoonde – zoals krankzinnigheid bv. De meest populaire voorstelling van de H. Hubertus is deze die op de bijzondere postzegel is afgebeeld.
.
.
.
.
.
.