History
Previous
Next
 

Date of issue: 23th of June 1973.

OBC/COB numbers: 1677/1682

 

Created by: Marc Séverin /Constant Spinoy/ Henri Dcuyper / Charles Leclercqz/ Paul Verheyden /J.Malvaux

Perforation: 11 1/2
Size: 1677-1679 - 24mm x 35mm ; 1680 -35mm x 24mm ; 1681-1682 -52mm x 35mm
Composition of the sheets: 30
Printing Process: 1681 Screen deepprint ; others Combined Steel and Screen Deepprint
Number of plates: 1677/80 1-2-3-4 ; 1681 -; 1682 -1-2
Printing Run: 1677 - 746.158ex ; 1678 - 717.300ex ; 1679 - 726.039ex ; 1680 - 708.059ex ; 1681 - 710.714ex ; 1682 - 713.833ex
Paper: 1677 - P2 ; others -P3 ( see paper Types )

1677 - 2F+1F - Bookprinting 1473
1678 - 3F50+1F50 - head of God Amon
1679 - 4F50+2F - 'Young Girl'
1680 - 8F+4F - Roman Coins
1681 - 9F+4F50 - Big Comite of Mechelen
1682 - 10F+5F - Ostends Compagny

INFO

In het jaar 1473 kwam zowel in Noord als in Zuid de oudst gedateerde en lokaliseerbare druk met losse letters van de pers. Dit wordt nu in 1973 herdacht met wetenschappelijke publicaties en allerlei manifestaties te Den Haag, Brussel en Aalst. Dirk Martens, de voornaamste drukker voor Plantijn, werd geboren te Aalst in 1446 of 1447 als afstammeling van een oud Aalsters poortersgeslacht. De eerste werken die hij drukte in samenwerking met Jan van Westfalen dragen de vermelding "Impressum Hosti in Flandria 1473 ". Nadat zijn vennoot hem had verlaten, verscheen op 1 oktober 1474 "De vita beata" met als colofon (in het Latijn): "Dit werk werd te Aalst gedrukt door mij, Dirk Martens, die de kunde van de Venetianen naar Vlaanderen heeft overgebracht en tot een goed einde gebracht ". Onder de bescherming van Ferdinand van Aragon werkte hij een tiental jaren in Spanje als Theodorico Aleman, daarna keerde hij terug naar zijn geboortestad. Hij nam de eerste gelegenheid te baat om een meer intellectueel milieu op te zoeken, dat zijn werkkring zou verruimen. Achtereenvolgens vestigde hij zich te Antwerpen, daarna te Leuven, dan weer te Antwerpen, om ten slotte de schitterendste periode van zijn loopbaan te Leuven te beëindigen (1512-1529). Men kan Dirk Martens loven als typograaf en chalcograaf, als polyglot, als drukker van Griekse en Hebreeuwse teksten, als grondlegger van de moderne communicatiemedia. Vooral echter is hij de geschiedenis ingegaan als promotor van de Europese cultuur en van het humanisme: door hem kregen de ideeën van Morus, Pico de la Mirandola, Erasmus, Agricola e.a. een internationale verspreiding

' Het lot besliste dat de weg van een Koningin, die steeds een toonbeeld was van deugd en bevalligheid, leidde door een geheimzinnige vallei waar zoveel glorie sluimerde. Kunst en schoonheid werden er tot nieuw leven gewekt door een vereniging die zich met vlijt en geestdrift wijdde aan de heropbloei van de edele Egyptische kunst. In deze bewoording schetste Henri Naus bey, eerste voorzitter van de Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth, de omstandigheden die aanleiding gaven tot het stichten van deze vereniging, opgericht ter herinnering aan 18 februari 1923, de dag waarop Hare Majesteit Koningin Elisabeth het graf betrad van "Toutankhamon " Ingaande op het verlangen van de Belgische en Egyptische personaliteiten haar een blijvende herinnering te schenken aan haar reis, drukte de Koningin spontaan de wens uit een fonds op te richten waarvan het jaarlijks inkomen zou besteed worden aan het verrijken van de Egyptologische Bibliotheek van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. In Egypte werd al dadelijk met de inschrijvingen gestart Dit betekende voor Jean Capart, toenmalig conservator van de Egyptische afdeling van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, het uitgangspunt om het plan te verwezenlijken. Momenteel, vijftig jaar na haar ontstaan, bezit de Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth een der mooiste bibliotheken ter wereld. Ze beschikt eveneens over een prachtige verzameling foto's en lichtbeelden, neemt deel aan Belgische archeologische opgravingen in de Vallei van de Nijl, kent subsidies toe voor reizen, houdt spreekbeurten, organiseert tentoonstellingen en geeft regelmatig wetenschappelijke tijdschriften uit, o.m. "Chronique d'Egypte ". Om de vijftigste verjaardag te herdenken van de Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth, geeft de Regie der Posterijen een postzegel uit waarop enkel het hoofd is afgebeeld van de god Amon. De gelaatstrekken zijn echter deze van Toutankhamon. Dit uit zwart graniet gehouwen gelaat weerspiegelt natuurgetrouw de jeugd van de koning onder wiens bewind meerdere standbeelden van Amon, vernield tijdens de regering van Amenophis IV, opnieuw werden gebeiteld of hersteld .

Vijfhonderd jaar geleden overleed Petrus Christus, een der grootmeesters van de Vlaamse schilderkunst. Juiste gegevens omtrent datum en plaats van geboorte zijn niet bekend. Vermoedelijk zag hij het levenslicht te Baarle-Hertog, ten noorden van Turnhout of volgens sommigen, te Baarle (Drongen) in de nabijheid van Gent. Wel staat vast dat hij te Brugge overleed tussen 13 maart 1472 en november 1473. Zijn kunstenaarsloopbaan in die tijd is gemakkelijker te situeren aangezien de meester tal van zijn werken dateerde en ondertekende met de naam "Petrus" of "ptr XPI ". Op 6 juli 1444 bekwam hij te Brugge de titel van "Meester" en in 1471 werd hij er tot deken benoemd. Ondanks het feit dat bepaalde werken van de meester, vooral deze uit de beginperiode 1442-1445, duidelijk de invloed, de techniek en de opvattingen van Jan van Eyck weerkaatsen, heeft deze kunstenaar toch zeer persoonlijke en originele werken gecreëerd. Vooral als portrettist verwierf hij grote faam. Vanaf 1446 citeren we ondermeer: "Portret van een jong meisje" – "Portret van Edward Grymeston" – "Portret van een Kartuizer ". Als motief voor een postzegel gewijd aan Petrus Christus en opgenomen in de historische reeks, heeft de Regie der Posterijen het "Portret van een jong meisje" het mooist en het meest geschikt bevonden. "Omtrent de identiteit van dit raadselachtige persoontje, jong "meisje of jong vrouwtje dat door de meester werd vereeuwigd, verliest men zich werkelijk in wetenschappelijke veronderstellingen. De legende echter verhaalt dat het hier om de "beeltenis gaat van de jeugdige echtgenote van een Brits edelman (Lord Talbot) die in 1446 tijdelijk in Brugge verbleef, "waaruit wordt afgeleid dat het schilderij ook uit dat jaar "dateert Maar... wat baat ons de naam van de mooie onbekende? Meer dan de legende boeit ons de vreemde schoonheid van het kind-vrouwtje met de grote gazellenogen in het "perfect ovaal van het gelaat. De tragisch-komische glimlach, "half pruilerig, half schuw, de fijn getekende boog van de "wenkbrauwen en de sierlijke en zuivere lijn van de tere hals, "hebben iets geheimzinnigs. Petrus Christus verliest zich niet "in het detail, alleen het juweel en het hoofddeksel vergen zijn "aandacht. Hij boetseert met zijn penseel, modelleert en polijst "zijn portret als ware het uit marmer gehouwen, terwijl hij het "plaatst in een genuanceerd licht dat behalve bij Vermeer van "Delft nergens zijn weerga vindt. "Van al de portretten van de Vlaamse meesters uit de XV' eeuw "is dit van "Het jong meisje" (Lady Talbot?) onbetwist het "aantrekkelijkst en het meest boeiend. "Niet groter dan een kanten zakdoekje is het werkelijk een "parel van ongeëvenaarde kunst en ontluikende schoonheid. "Niet te verwonderen en zeker niet ten onrechte wordt di1 "meesterwerk als "De Mona Lisa van het noorden betiteld." (Uit "Portraits flamands du XVe au XVIIe siècle" van Em. LANGUl). Het werk berust in de Gemaldegalerie Dahlem van de Staatliche Museen te Berlijn

Sinds meer dan een eeuw is de gemeente Luttre, dank aan het gehucht Liberchies, een actief centrum geworden voor archeologische opzoekingen en het schouwtoneel van talrijke Gallo-Romeinse ontdekkingen: een tempel, thermen, villa's, putten, wegen, beelden, muntstukken (waarvan er meer dan drieduizend werden gecatalogiseerd), aardewerk en gebruiksvoorwerpen uil een vroeger tijdperk. Deze bijzonder rijke plaats van Bonvillers en Brunehault strekt zich uit over een oppervlakte van ongeveer veertig hectaren en bevindt zich langs de grote Romeinse heirbaan Bavai-Keulen. Historici beweren dat het hier gaat om de versterkte stad GEMINIACUM waarvan gewag wordt gemaakt in de beschrijving van de oude Romeinse heirbanen. De "Schat van Luttre-Liberchies" werd ontdekt in de velden van Bonvillers, centrale sector van de opgravingsplaats. Deze kostbare vondst omvat 368 goudstukken uit het Romeinse tijdperk. Het oudste ervan dateert uit het jaar 63 (Keizerschap van Nero) en het meest recente werd geslagen in het jaar 166 (tijdperk van Marcus Aurelius). Uitgezonderd de "Schat van Rome" (Via Po - 1929) die 378 muntstukken telt is deze van Liberchies de grootste en gaafst bewaarde Romeinse schat. Hij bevat ondermeer een aureus, een uniek exemplaar, evenals een tiental varianten die niet nader werden omschreven. Zeer snel kwam deze uitzonderlijke ontdekking in het wereldnieuws en Luttre-Liberchies, gelegen in België, werd alras een magnetisch aantrekkingspunt voor de onvermoeibare zoekers die aan de archeologie hun hart hadden verpand. De groeiende belangstelling van de bevolking voor dit getuigenis van het verleden was voor de oprichters van het "Centre d'Education Populaire et de Promotion Culturelle de Luttre-Liberchies" een aansporing om het bouwen van een klein museum in overweging te nemen, waar de mooiste voorwerpen zouden worden tentoongesteld. Met het oog op de verwezenlijking van dit plan hebben de verantwoordelijken van het Centrum een tien aren groot terrein aangekocht, gelegen op het gehucht Brunehault, de eigenlijke plaats waar de opgravingen werden verricht

In december 1473 richtte Karel de Stoute bij de ordonnantie van Tionville het Parlement van Mechelen op, hoogste en soeverein gerechtshof. Het Parlement van Mechelen had een voorloper in de Grote Raad, die rond 1440 ontstaan was uit de hofraad van Filips de Goede. Tot het rechtsgebied van het Parlement van Mechelen behoorden de vorstendommen Vlaanderen, Brabant-Limburg, Henegouwen, Namen, Luxemburg, Holland, Zeeland en Gelre, evenals de steden Mechelen en Valenciennes. Op enkele uitzonderingen na kwam het ressort van het Parlement dus ongeveer overeen met het grondgebied van de huidige Benelux. Wanneer na de dood van Karel de Stoute in 1477 bij het Groot Privilege het Parlement wordt opgeheven, verdwijnt weliswaar de naam, maar blijft de instelling als Grote Raad doorwerken tot het einde in 1794. Magnum Consilium. Groot door de juristen die er deel van uitmaakten: Filips Wielant, auteur van de "Practijke civile" en de "Practijke criminele" en diens jongere tijdgenoot Nicolas Everaerts, schrijver van de "Loci communes" en de "Consilia sive responsa iuris"; hun werken werden in de Nederlanden, Frankrijk, Duitsland en Italië gedrukt en verspreid. Vier leden van de Bourgondische familie Carondelet waren president, kanselier, raadsheer en rekwestmeester. Jerome de Busleyden, de vriend van Erasmus en Thomas More, zetelde in de Grote Raad. Allen waren het "nobles de robe longue ", prinsen van de geest. Hoewel het rechtsgebied van de Grote Raad sedert de XVIe eeuw steeds meer wordt beperkt, vindt de gepubliceerde jurisprudentie van de Grote Raad ver buiten de Nederlanden lezers. De XVIIe en XVIIIe eeuwse verzamelingen van arresten van de hand van DU LAURY, DU FIEF en CHRISTINAEUS verschenen in het Frans en in het Latijn; van de Decisiones van Paul VAN CHRISTIJNEN verscheen zelfs een selectie "ad usum fori Germaniae hodierni" met aantekeningen in het Duits. Hoe groot was de invloed van de grote figuren en van de grote werken op het recht van de praktijk in de Nederlanden en op het geleerde recht ook buiten de lage landen? Hoe was de verhouding tot het Parlement van Parijs en het Reichskam-mergericht? Het onderzoek naar de invloed van de hoogste rechtscolleges op het probleem van de verhouding tussen de regionale rechten, het Romeinse en het canonieke recht, is pas mogelijk wanneer de tienduizenden sententies en de duizenden procesdossiers in de diverse landen bestudeerd zullen zijn. Internationaal is dat onderzoek in volle gang. De herdenking van de oprichting van het Parlement wil onderstrepen hoe juristen-magistraten bouwden aan de eenwording van rechtsbeginselen en recht in de Benelux-landen en zelfs in Europa

Deze handelsonderneming werd opgericht in de Oostenrijkse Nederlanden bij het op 19 december 1722 door Keizer Karel Vl verleende octrooi, dat aan de onderneming voor een termijn van 30 jaar het monopolie van de handel op Afrika en West- en Oost-Indie verleende. Ze werd een overweldigend succes op handelsgebied. Haar thuishaven was Oostende. In 1724 voeren de eerste drie schepen van de Compagnie de Oostendse "geule" uit, het verre Indië en China tegemoet. Na tal van wederwaardigheden kwamen ze terug, geladen met allerhande specerijen, reukwerk, porselein, zijde, katoenen stoffen, thee, koffie; allemaal producten waar heel Europa op verlekkerd was en Oostende in een wereldmarkt herschiep... En hier dient hulde gebracht aan onze dappere kapiteins die, stormen en zeerovers trotserend, hun kostbare lading veilig in onze haven binnenbrachten: Jacobus de Winter, Jozef Geselle, Michel Cayphas, Jan van de Walle, Michel Pronckaert, Laurens Meyne, Gillis Reyngoet, Willem de Brouwer, Joannes de Clerck, Balthazar Roose, Johannes de Braekel, Matheus Clinckaert en zoveel anderen. Helaas, de "Oostendse Compagnie" had een kortstondig bestaan. Engeland, de Verenigde Provincies en later ook Frankrijk, oefenden voortdurend een steeds sterker wordende druk uit op haar commercieel overwicht. Om de vrede te handhaven en tevens de troon te verzekeren ten voordele van zijn dochter Maria-Theresia, werd Karel Vl in 1727 door de koloniale mogendheden gedwongen het octrooi op te schorten voor zeven jaar, om het daarna in 1732 definitief in te trekken. Dit betekende het einde van de jonge en zo beloftevolle compagnie.

.

.

.

.

.